-
1 smell
n. geur; stank; geurzintuig--------v. ruiken; stinken; geuren; voelensmell1[ smel] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 snuf♦voorbeelden:————————smell2♦voorbeelden:→ smell out smell out/ -
2 savour of
savour of1 geuren/smaken naar 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ rieken naar, iets weg hebben van -
3 scent
n. luchtje; lekkere lucht; reuk; parfum; ruikt naar, is verdacht; sporen--------v. ruiken, lucht krijgen van, opsporen; parfumerenscent1[ sent] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 put/throw someone off the scent • iemand van het spoor/op een dwaalspoor brengenon the (right) scent • op het goede spoor————————scent2♦voorbeelden:♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский